Het leven moet verder

Un village des Flandres reconquis par les Tommies, 1917

 

Ondanks de vele aanmaningen door de Duitsers, is hij blijven weigeren te werken. Hij verklaart bovendien dat hij zich altijd als trouwe Belg is blijven gedragen, vertrouwen had in de overwinning en zich altijd heeft ingezet om zijn medegevangenen moed in te spreken dankzij zijn goede en eerlijke levensfilosofie.

 

 

 

NA ZIJN DEPORTATIE WORDT EEN MEUBELMAKER HANDELSVERTEGENWOORDIGER. Op 26 september 1914 wordt Joseph D., meubelmaker van 30, naar Duitsland gedeporteerd, waar hij categorisch weigert om voor de vijand te werken. Ondanks zijn protest, zijn werkweigering en de stappen die zijn familie onderneemt, blijft hij tot 20 november 1918 in deportatie. Hij verblijft in de werkkampen van Zossen, Havelberg, Salzwedel en Merseburg.

 

 

 

Cérémonie de décoration de la Croix de guerre par Poincaré, Ypres 1920

Hij moet voor de Zwitsers-Duitse Medische Commissie verschijnen en wordt daarna wegens zijn gezondheidstoestand in Zwitserland geïnterneerd. Deze beslissing wordt echter niet uitgevoerd onder het voorwendsel dat er geen enkele Belgisch-Duitse schikking is getroffen wat de internering van burgergevangenen in Zwitserland betreft.

Na zijn terugkeer is zijn gezondheidstoestand zo slecht dat hij zijn werk als meubelmaker niet kan hervatten. Hij wordt dan handelsvertegenwoordiger voor zeepfabriek Malengreau en cichoreiproducent Raverdy (Jemappes).

 

 

Toen ik naar Brussel terugkeerde, was mijn huis verkocht en had ik ook geen gezin meer; ik was 40 en moest beginnen om zelf in mijn onderhoud te voorzien. Ik was depressief door het verdriet en de gevangenis en leed zwaar onder het onderzoek dat werd gevoerd door de vordering tot echtscheiding die mijn man had ingesteld. Ik ging in Tervuren wonen en verbrak elk contact met mijn vrienden van vroeger

— Eugénie B.

 

BRUSSEL 1918 : GESCHEIDEN EN ZONDER INKOMEN. Op 23 oktober 1917 wordt Eugénie B. gearresteerd in Brussel, waar ze woont, en wordt ze naar de gevangenis van Namen gebracht. Uiteindelijk wordt ze op 17 januari 1918 veroordeeld tot drie jaar gevangenis, nadien verminderd tot 15 maanden en een boete van 2000 mark.

Ze wordt ervan beschuldigd brieven en spionagedocumenten te hebben doorgegeven en te hebben ten dienste gestaan van de clandestiene pers. Als ze naar de gevangenis van Siegburg wordt overgebracht, moet ze wit borduurwerk verrichten voor de inwoners van Siegburg, maar ze loopt een ooginfectie op.

 

 

 

Réquisition d'Eugène à la Kommandantur de Bruxelles, 1916

 

AANPASSING VAN DE WERKPLEK. Eugène L. is bankwerker bij de spoorwegen. Op 19 november 1916 moet hij voor de Kommandantur van Brussel verschijnen en wordt hem gevraagd om weer aan de slag te gaan, maar hij weigert. Hij wordt dan één maand vastgehouden in de Kommandantur en wordt vervolgens van 19 november 1916 tot 6 december 1918 gedeporteerd naar Sennelager en Münster.

 

 

 

Toen hij na zijn deportatie uit Duitsland terugkeerde, was hij heel depressief, maar hij bleef zijn diensten verstrekken en hij zorgde ter plaatse voor zijn gezondheid door de artsen van de administratie te raadplegen.” Dat hij zijn diensten kon blijven leveren, komt door het feit dat hij hoofdbankwerker was, wat betekende dat hij vooral toezicht moest uitoefenen.

 

 

In de kampen wordt Eugène tot twee keer toe in een donkere cel opgesloten omdat hij weigert de bevelen op te volgen. In totaal komt dat neer op 35 dagen waarop hij per dag slechts 175 g brood en om de vier dagen een bord soep krijgt. Maar ook buiten de cel slaapt hij op planken, zonder voldoende dekens. Als hij in juni 1918 aan griep lijdt, wordt hij door de Duitse dokters niet behandeld. Bij zijn terugkeer hervat hij het werk na een herstelperiode van tien dagen, maar eerst wordt zijn werkplek aangepast.

 

 

 

 

 

 

Canadians marching through the streets of Mons, November 11th 1918

 

Andere verhalen